Lange cultuurseizoenen zijn een mooie traditie, maar niet de beste praktijk.

Het cultuurseizoen is een vreemde traditie.

Elk jaar in september beginnen schouwburgen aan een marathon die loopt tot juni. In de zomer rusten ze dan twee maanden en dan begint het verhaal opnieuw.

Het is tien maanden keihard knokken, gevolgd door twee maanden zomerrust.

Voor diepgaande evaluatie is meestal geen ruimte. Op het einde van het seizoen is iedereen steendood, aan het begin van het nieuwe seizoen hebben we geen tijd meer voor het verleden.

Het is een cyclus van heel veel werken, maar heel weinig leren.

Een goede organisatie leert nochtans doorlopend van de producten en services die ze neerzette.

Wat als we het tienmaanden-seizoen vervingen door bijvoorbeeld 4 cycli van twaalf weken?

  • Twee weken om samen de grote lijnen van het eigen programma te bepalen en eerste artiesten te boeken.
  • Zes weken om promo te maken, de producties uit te werken en het verhaal van het programma online en in media te vertellen.
  • Twee weken om te spelen.
  • Eén of twee weken rust om te evalueren en uit te schrijven wat er geleerd is.

Het kan zo simpel zijn als elke twaalf weken een week blokkeren in je zaalkalender.

Huizen die naast eigen programma ook met zaalverhuur werken zouden die gewoon het hele jaar kunnen laten doorlopen. En huizen met grotere teams zouden zelfs twee inhoudelijke ploegen geschrankt kunnen laten werken. Zit de ene ploeg in de speelfase, dan zit de andere te programmeren.

Het is maatwerk en gaat op zich niet om het aantal cycli, maar om het clusteren van energie van makers, organisatie en publiek.

Het tempo van je huis wordt dan niet bepaald door een traditie, maar door het narratief van je programma en de draagkracht van je team.