Van rupsen en reizen: waarom het DNA van je organisatie niet bestaat.

Het DNA van de organisatie.

Ergens in de jaren negentig zijn we in management de metafoor van genetische code gaan gebruiken. Het is dan ook een verleidelijke gedachte: diep in de kern van onze werking zit een stel waarden die grotendeels bepalen wat we straks gaan doen. De essentie is er al, nu moet de natuur alleen nog maar haar ding doen.

In de praktijk helpt die metafoor ons niet.

Het DNA van de organisatie impliceert immers dat in de prilste vorm van je organisatie alle informatie al zit om de finale versie te worden. En dat er dus maar één juiste vorm is. Door haar genetische materiaal kan de rups immers alleen nog maar een vlinder worden. Het suggereert ook dat organisaties die nog geen vlinder geworden zijn, gewoon nog niet af zijn.

Organisaties zijn geen rupsen, maar door mensen vertelde verhalen die razendsnel evolueren en zich constant aanpassen. Ik noemde dat eerder al de emergente missie: pas in de actie worden de waarden van een organisatie zichtbaar.

Kunnen we dan geen betere metafoor bedenken? Zelf ben ik meer gaan houden van het beeld van een reis over onbekend terrein. Het is een metafoor die bijvoorbeeld heel sterk aanwezig is in het voortreffelijke Navigate. Of in het gezegde “fixing the plane while flying“.

In plaats van te wachten tot we een vlinder worden, kunnen we ons altijd de volgende drie vragen stellen.

  • Welk pad hebben we al afgelegd? Wat leerden we daaruit?
  • Hoe ziet het landschap er straks uit?
  • Hoe passen we ons pad aan in het volgende hoofdstuk?

Waar DNA-denken interne verandering uitsluit, vraagt het reisdenken juist om constante aanpassing, moed en nieuwsgierigheid

Allemaal eigenschappen waar rupsen mee worstelen.

Maar het zijn precies de dingen waar mensen een stuk sterker in zijn. Voorwaar een evolutionair voordeel dat we heel langzaam ontwikkeld hebben.

Waarom je missie nooit opnieuw kan beginnen

Missies hebben soms een update nodig.

Als je lang genoeg samenwerkt en vooral bezig bent met het praktische harde werk, dan durft de oorspronkelijke missie wel eens ondersneeuwen. We weten dan nog wel wàt er deze week allemaal moet gebeuren, maar niet meer precies waarom we dat nu weer allemaal doen.

“Missieslijtage”, noem ik dat in “Vertellers, Geen Verkopers“.

Ik begeleid graag dit soort missietrajecten met organisaties en teams. Het geeft veel nieuwe moed en energie om opnieuw met het hele team de oorspronkelijke missie te verwoorden op een manier die aansluit bij het werk van vandaag. In de loop van de jaren ontwikkelde ik daartoe heel wat methodieken die werken.

Maar ik leerde ook wat niet werkt. En dat is de tabula rasa.
Hoe hard je ook wil, een organisatie begint nooit met een schone lei.

Nochtans is het voor organisaties waar het even niet goed gaat, heel verleidelijk om een nieuwe start te willen maken. Je kan echter niet zomaar beslissen dat het verleden voorbij is. Je zal merken dat die omgeslagen bladzijde toch terug opduikt.

Net zoals een boek, kent een organisatie verschillende hoofdstukken. En ook net zoals in een boek, bouwt het ene hoofdstuk verder op het andere. Sommige ideeën en plannen lopen op hun einde, sommige dingen zijn nog maar net aan het beginnen. Elk hoofdstuk zoekt dus een antwoord op de volgende vragen.

  • Wat zijn we aan het loslaten? Wat moet er nog opgelost worden uit het verleden?
  • Wat zijn we aan het versterken? Waar moeten we in deze periode extra hard op inzetten?
  • Wat zijn we aan het leren? Welke vaardigheden, kennis en attitude moeten we ontwikkelen om straks de toekomst tegemoet te kunnen?

Hoofdstukdenken noemde ik ook wel eens samsara-management, naar het boeddhistische wiel van het leven. Je leert dan net het cyclische omarmen. Organisaties zijn dan geen vaste structuren, maar verhalen die komen en gaan. Alles is opbouwen en loslaten. Maar opbouwen en loslaten betekent nooit dat je het verleden kunt ontkennen. Wat gebeurd is, is gebeurd. Ook als we het niet fijn vonden.

De sterkste missies worden dan ook geschreven op de successen én mislukkingen van het verleden, niet op een leeg blad.

Waarom je het spel altijd moet meespelen

Ik doe daar allemaal niet aan mee.

Als je vaak met missiegedreven organisaties werkt, dan heb je dit zinnetje wel al gehoord. Misschien gebruik je het zelf ook regelmatig. Social media, marketing, netwerk events, crowdfunding… Soms voelt het alsof de wereld het meeste aandacht geeft aan futiele dingen terwijl je vooral met de essentie wil bezig zijn.

Afhaken lijkt dan een verstandige keuze.
Het spel niet meespelen.

Missiegedreven werken is tegen de stroom inzwemmen en dat kan psychologisch zwaar wegen. Je terugplooien op jezelf is een menselijke beschermingsreflex, maar leidt al gauw tot bitterheid. Vaak zit er immers maar een dun lijntje tussen afhaken en je niet begrepen voelen door de wereld.

In “Vertellers, Geen Verkopers” noem ik dat proces incrowding. Je steeds meer terugplooien op je eigen verhaal en op de mensen die het wél snappen. Op die manier ga je steeds minder met de buitenwereld werken, maar droogt je verhaal ook op.

Niet alleen bitterheid is trouwens een issue. Een andere veel voorkomende vorm van afhaken heet in het Engels foreclosure. Op voorhand afsluiten dus. Je ziet het vaak bij onzekere organisaties en cultuurwerkers dat ze nieuwe ideeën al op voorhand gaan uitsluiten.

Da’s toch niks voor ons?

De remedie tegen foreclosure is nieuwsgierigheid. Je vervangt dan “Da’s toch niks voor ons?” door “Hoe zou het zijn om … ?” Het is net daarom dat je het spel altijd moet meespelen. Want zogezegd niet meespelen, betekent vooral dat de wereld draait zonder jou.

“Laat ons met rust” is dodelijk voor een missie.

Wil dat zeggen dat je altijd op elke trend moet meespringen? Natuurlijk niet. Maar er is een groot verschil tussen niet op Youtube zitten omdat dat niet past in jouw prioriteitenlijstje of omdat je diep van binnen denkt dat uitpakken met je werk op het internet toch echt niets voor jou is.

Missiegedreven werken is de wereld veranderen. Dat begint bij contact houden met die wereld. Het loont dus om rond je te kijken en je af te vragen “Wat zou er gebeuren als we het eens op deze manier zouden aanpakken?”

Overwhelm overwinnen: waarom er grenzen zijn aan efficiëntie.

“Je moet elke dag 15 minuten mediteren. En als je daar geen tijd voor hebt, dan moet je alle dagen 45 minuten mediteren”.

Ik ken maar één Zen-Boeddhistische grap en ik heb er een gloeiende hekel aan. Ze komt immers altijd ongelegen. Want wie geen tijd heeft, wil snelle oplossingen, geen wijsheid.

De grap illustreert mooi het concept van ‘overwhelm’.

Dat is de mentale staat ergens tussen overbelasting en uitputting. Het gevoel van overspoeld te worden dus door alles wat je nog moet doen. Het probleem is vaak niet eens de werkelijke hoeveelheid werk, maar de verlamming die ontstaat na te lang door te gaan.

Daarom werken time management-technieken niet bij overwhelm.

Time management draait om het efficiënt plannen en beheren van je werk. Dat gaat echter een stuk lastiger wanneer jij en je team niet meer over voldoende mentale ruimte beschikken. Technieken als Time Blocking of Eisenhower Matrix veronderstellen impliciet immers dat je batterij nog voldoende opgeladen is.

Wie een gezonde mentale marge heeft, ziet Time Blocking als een manier om structuur in de agenda te krijgen. Maar in overwhelm voelt het net verstikkend (“Ik heb geen enkel vrij moment!”). De Eisenhower Matrix vertrekt dan weer vanuit het nuttige onderscheid tussen belangrijke dingen en dringende dingen. In een staat van overwhelm is echter alles dringend én belangrijk.

Ik kom in mijn werk veel mensen en organisaties tegen, die bijna constant in dat rood werken. Ze krijgen ontzettend veel werk verzet, maar dat gaat vaak ten koste van de langere termijn. Er groeit niets in een tuin waar constant branden geblust moeten worden.

Efficiëntie is dan niet de oplossing.

Want dat is het inzicht uit de Zen-boeddhistische grap. Tijd heb je niet, maar maak je. Alleen is dat een boodschap die je maar moeilijk kan horen wanneer je écht geen tijd hebt.

De oplossing voor overwhelm heet onthaasten.

  • Bewaak actief je tijd. Laat vergaderingen en mailboxen niet voller lopen dan strikt noodzakelijk is.
  • Beperk het aantal actieve projecten dat je tegelijk hebt lopen. Vermijd dat alles een work in progress blijft, maar kies bewust om een project af te sluiten voor je aan het volgende begint.
  • Uit het interessante boek Navigate van Baillieur en Meulmeester onthield ik het mooie onderscheid tussen ‘werken IN de organisatie’ (de dagelijkse taken) en ‘werken AAN de organisatie’ (reflectie, strategie en leren). Voor dat laatste moet je wekelijks ruimte maken met je team, niet slechts één keer per jaar.

Onthaasten vraagt dus om een bewuste keuze voor minder, maar beter en meer gericht werk. Het gaat erom meer tijd te nemen juist wanneer je denkt dat je geen tijd hebt.

Precies zoals in die irritante Boeddhistenmop.

Exorcisme op de werkvloer: aanpakken van onzichtbare obstakels in teams

Regelmatig begeleid ik teams waar op papier alles goed zit, maar waar de dingen toch niet vooruitgaan.

Zelfs de meest heldere grote lijnen blijken daar onduidelijk te zijn. Of net heel eenvoudige praktische zaken lopen altijd in het honderd. Zo werkte ik eens maandenlang met een klant waar het vergaderlokaaltje letterlijk elke keer dubbelgeboekt was.

Bedrijfscultuur gaat vaak over wat niet zichtbaar is, maar toch z’n stempel wil drukken. Het spook in de organisatie dus. Het onbesproken verleden blijft vaak heel hardnekkig aanwezig en net daarom is de Poltergeist zo’n goeie metafoor. Klopgeesten zijn immers krachten uit het verleden, die niet rusten tot ze unfinished business hebben afgehandeld.

  • Soms is er missieslijtage. De oorspronkelijke missie is vaag geworden en gaandeweg is iedereen het verhaal anders gaan invullen.
  • Soms zijn teamleden onbewust op een heel andere manier naar de waarden van hun organisatie gaan kijken. Bijvoorbeeld als de ene stabiliteit nastreeft en de andere innovatie, kan dat wel eens onderhuids botsen. Of als je organisatie tegelijk het motto “Durf te falen” uitdraagt én risico-avers is.
  • En soms gaat het bijna letterlijk om de geest van iemand die vertrokken is. In “Vertellers, Geen Verkopers” schreef ik: “Wanneer belichamers een organisatie verlaten, laten ze een gat achter in de vorm van de belichamer. Je ziet het vaak. Als directeur Karel na vijftien jaar de schouwburg verlaat, zoekt de schouwburg geen nieuwe directeur, maar een nieuwe Karel.”. 

Het spook kan dus vele aanleidingen kennen. Als je impact wil hebben op de bedrijfscultuur, dan moet je ook durven stilstaan bij de onzichtbare aanwezigen. Daarom is het strategische werk dat ik doe, steeds vaker ook een soort systemisch werk: hoe werken mensen samen? Wat is onuitgesproken? En hoe maken we dat zichtbaar?

Vooral organisaties waar de werkdruk hoog ligt, gaan een cultuur ontwikkelen van “vooruit en niet omkijken”. En net zo ontstaan Poltergeists die duchtig met de kettingen kunnen rammelen.

Tijd maken om de onzichtbare dingen expliciet te maken, is dan het begin van een exorcisme.

Waarom angst voor het publiek een slechte raadgever is.

De afgelopen maand mocht ik tijdens BISART vijftien kunstenaars begeleiden bij hun zoektocht naar een geschikt bedrijfsmodel. Én naar een hernieuwde dosis zelfzekere goesting. Het eerste kan immers niet zonder het tweede.

Ik werk graag met kunstenaars omdat ze zo anders naar de wereld kijken dat analytical old me. Zelden vertrekken ze vanuit een helder plan van aanpak. Voor er logica is, is er eerst een drang om “iets” de wereld in te sturen. Een andere kijk, een stukje (on)rust, ontroering.

Maar het is niet altijd even dankbaar om kunstenaar te zijn in deze onverschillige wereld. Er durft dan wel eens wat bitterheid ontstaan. In mijn boek “Vertellers, Geen Verkopers” noem ik het incrowding. Incrowding is het proces waarbij je je steeds meer gaat afsluiten van de boze buitenwereld. Geen interesse? Dan doen we het wel lekker voor onszelf alleen.

Tot er geen publiek meer is en de boel stilvalt.

Als je praat over die ondankbare strijd van de wereldverbeteraar, dan kom je al snel uit bij Lucebert:  Alles van waarde is weerloos. En in isolatie vat die dichtregel heel goed samen hoe zwaar het werk van een kunstenaar kan zijn. Maar nét na die bekendste zin, komt de belangrijkste boodschap. De volledige regel is immers

Alles van waarde is weerloos / wordt van aanraakbaarheid rijk

Kwetsbaarheid kan alleen maar waardevol zijn als het ook daadwerkelijk gekwetst mag worden. De angst voor het publiek is vaak begrijpelijk, maar zit in de weg van missiewerk.

Het is pas door echte connectie met het publiek, dat we de wereld veranderen. Wat voor vijftien Antwerpse kunstenaars geldt, geldt ook voor jou als lezer van deze nieuwsbrief.

De wereld verbeteren is kwetsbaar werk. Ik wens je veel aanraakbaarheid terwijl je het doet.

Ken

Waarom je een versleten missie moet herstellen.

“Dit was zo nodig.”

De vrouw die het woord neemt op het einde van de workshop, lijkt opgelucht én vol energie. Het was me in de voorbereiding wel al ingefluisterd: het team had bijzonder slechte ervaringen met consultancy. Tijdens het openingsrondje voelde ik daardoor best veel scepsis bij de deelnemers. Wie is die gast nu weer?

Veel organisaties vragen externe hulp op een kwetsbaar moment. Dingen die vanzelf zouden moeten vloeien, zijn vastgelopen. Vaak willen mensen dan vooral ‘iets’ doen en belanden zo bij operationele zaken. Wat is het juiste organogram? Hoe bouwen we efficiënte structuren? Terwijl de aandacht net naar de intermenselijke relaties en de missie zou moeten gaan.

Het model dat ik vaak hanteer is dat van de drie niveaus van samenwerken.[1]

 

  1. De missie. Waarom doen we wat we doen? Als dat niet meer helder is, krijgt de organisatie een stuurloos gevoel. Ik noem het missieslijtage. Als de missie niet meer meetelt, dan blijven alleen de twee onderste niveaus over. Teams gaat zich dan zonder kader terugplooien op hun eigen noden en conflicten en gaan zich blindstaren op de interne spelregels. In “Vertellers, Geen Verkopers” noem ik dit soort organisaties “navelstaarders”. Het herstellen van de missie (en de dialoog met de buitenwereld) is voor hen cruciaal.
  2. Regels en afspraken. Hoe organiseren we de winkel? Wie is verantwoordelijk waarvoor? Hoe maken we al ons werk ‘leesbaar’ voor elkaar? Dit is een tussenniveau en het staat dus zelden los van de twee andere. Vaak is gedoe op dit niveau terug te brengen naar een probleem op één van de twee andere niveaus. Als de rest goed zit, kunnen organisaties heus zelf wel een organogram of een vergaderstructuur afspreken. Alleen voor heel technische zaken zijn dan experts nodig: informatica-systemen, marketing-strategieën of fiscaal-juridisch advies…
  3. De mensen. Een team bestaat uit individuen en relaties die allemaal hun eigen noden en wensen hebben. Dat vraagt best veel aandacht, maar dit zijn dingen die we van nature onvoldoende bespreken. Als een organisatie te weinig met dit niveau bezig is, omdat de missie bijvoorbeeld altijd voorgaat (“the show must go on”), krijg je een werking die haar mensen opbrandt.

De wantrouwige organisatie waar ik aan de slag ging, was duidelijk eentje die leed aan missieslijtage. Ze waren al zo lang zo hard aan het werken, dat er geen tijd was om stil te staan bij hun grote Waarom. De interventie die ik deed ging dus opzettelijk alleen daarover. In een workshop van één namiddag maakten we samen de missie weer helder. Toen die puzzel vorm begon te krijgen, kon je ineens de creatieve elektriciteit in de lucht voelen knetteren.

Er was een steen in de rivier verlegd en meteen begonnen heel wat dingen vanzelf te vloeien.


[1] Dit model heeft veel vaders en moeders, maar voor de opdeling in de drie niveaus ben ik toch vooral schatplichtig aan het inzicht uit  “Systeemdenken in de Praktijk” van Spanjersberg et al. Zij spreken over de niveaus  “vakinhoud”, “regels en structuren” en “mensen”. Voor missiegedreven organisaties vervang ik die ‘vakinhoud’ regelmatig door de missie.

Alweer geen goede voornemens. Mijn vier attitudes voor 2024

Aan het begin van het nieuwe werkjaar hoor je van mij traditioneel geen goede voornemens, maar een lijstje met werkattitudes die ik mezelf wil aanleren.

Losse doelen die je al dan niet haalt, daar heb je niks aan. Maar als je doorlopend heel bewust je manier van werken probeert te verbeteren, dan leer je het hele jaar door. Voor 2023 had ik vijf attitudes. Over het algemeen denk ik dat ik daar veel uit geleerd heb.

Voor 2024 zijn dit de vier attitudes waar ik beter in wil worden.

1. Het omgekeerde van controle is vertrouwen

Ken je pronoia?

Het is de (fictieve) tegenhanger van paranoia. Wat als iedereen achter je rug stiekem samenspant … om de dingen voor je geregeld te krijgen?

Ik ben niet zo’n rustige ziel. Van nature gedij is dus nogal goed in drukke agenda’s en een soort nooit-afhoudend workism. Met het ouder worden, besef ik echter dat die onrust vooral ontstaat uit een gebrek aan vertrouwen in de wereld. Dat het allemaal ook wel goed komt zonder al dat werk. Een gebrek aan pronoia dus. Vertrouwen hebben is voor control freaks zoals ik best lastig. Het vraagt dat je het operationele denken (“hoe organiseren we de dingen?”) verruilt voor een bijna spirituele aanpak (“Geloven dat het goed komt”).

Benieuwd of dat me dat dit jaar lukt. Dat komt helemaal goed!

2. Vertragen

Ik ben bovengemiddeld goed in deadlines halen, multitasken, to do-lijstjes aftikken en een bijna doorlopende mailbox zero. Maar dat gaat ten koste van rust, kalmte én inzicht. Ik merk dat ik pas op m’n best ben als ik ook mentale ruimte heb voor mensen en vraagstukken. Vorig jaar dacht ik dat ik dat kon oplossen door meditatie toe te voegen aan m’n programma. Nóg iets voor op de to do-lijst, weet je wel? Échte vertraging is echter niet nóg meer dingen doen. Het betekent bijvoorbeeld dat de treinrit naar een klant niet het moment is om m’n e-mails te doen. Dat tijdens de lunch de laptop dicht gaat. En dat na 21 uur de mobiele telefoon uit gaat. Hypersnel multitasken kunnen we al. In 2024 wil ik leren om dat vooral trager te doen.

3. Meer aandacht voor wat er tussen mensen gebeurt

Ik schreef in 2023 het boek “Vertellers, Geen Verkopers” over zelfzeker management voor cultuurhuizen. Om het leesbaar te houden, besliste ik al heel snel in het schrijfproces dat ik niet te veel wilde schrijven over groepsdynamiek en people management.

Daarover bestond al heel wat goede literatuur en afbakenen is nu eenmaal belangrijk. Maar in het echte leven kan je strategie en mensen niet scheiden. Overal waar mensen bijeenkomen zijn er relaties. In 2023 formuleerden Tijs Vastesaeger en ik daarom in onze gezamenlijke aanpak alvast het principe dat al onze begeleidingen altijd “een proces van resultaten én een proces van mensen” zijn.

In 2024 wil ik dus nog meer de gevoeligheid ontwikkelen om naast de resultaten ook te kijken naar wat er tussen mensen gebeurt.

4. Meer e-mail en bellen, minder algoritme

Méér e-mail??? Jawel.

In december begon ik een profiel op Zuckerberg’s nieuwste sociale mediaplatform Threads. Ik ben het nu al beu. Vijftien jaar geleden was ik echter een grote fan van sociale netwerken. Steeds meer wordt duidelijk waar voor mij het probleem zit. Het algoritme zit in de weg van onze gesprekken.

Kort gezegd: sinds de opkomst van social media praten we online niet meer mét elkaar. We leuteren allemaal tegen een computer die stukjes van dat gesprek doorsluist naar andere mensen. Geen wonder dat het platformleven zo stompzinnig en frustrerend aanvoelt. En dat die Whatsapp-groep beter voelt.

Dat was vroeger anders. Het internet was de plaats van algoritme-vrije blogs, nieuwsbrieven en forums. Een e-mail is algoritme-vrij: hij gaat naar alle lezers, niet naar een computer die vervolgens beslist welk stuk van die e-mail naar wie gaat. Ik wil dit jaar verder werken aan het algoritme-vrijer maken van m’n netwerk. Meer e-mail, minder algoritme dus.

Ik heb een paar mensen waar ik een paar keer per jaar een langere e-mailcorrespondentie mee voer. Soms duurt het 2 maand voor de ander antwoordt. Vaak zijn dat de leerrijkste brieven. Laten we dat vooral meer doen.

“Hoe geraak ik aan geld?” is de verkeerde vraag

“Ik wil coole dingen doen. Ik denk dat dat 25.000 euro gaat kosten.
Mag ik 25.000 euro alstublieft?”

In mijn boek “Vertellers, Geen Verkopers” noem ik bovenstaande vraag het archetype van het slecht geschreven subsidiedossier. Het is een zwakke sales pitch. Want wat kan een eventuele geldschieter hier in godsnaam mee? Het is een universele wet voor subsidie, maar ook verkoop, sponsoring of fondsenwerving: Geld krijg je niet zomaar.

“Hoe geraken we aan geld?” is dan ook de verkeerde vraag.

Geld krijg je in ruil voor waarde. En waarde bestaat niet in een vacuum. Zonder koper, geen verkoop. Het blijft in de cultuur soms een controversiële stelling (de “intrinsieke waarde van de kunst”, weet je wel) maar vooraleer je geld kan vragen voor cultuur, moet het eerst wat waard zijn voor de tegenpartij. L’art pour l’art is dan niet voldoende.

Daarom is storytelling essentieel. Het is uitleggen waarom je werk voor een ander belangrijk is. Mensen bekeren, begint immers bij mensen wíllen bekeren.

Het is dus niet voldoende dat jij zelf heel erg gelooft in wat je doet. Nee, pas als ook de ander het gaat geloven, kan je er geld mee verdienen. De meest interessante vraag is dan ook “Voor wie doen we het? En wat hebben ze nodig?”

Voor Cultuurloket ontwikkelde ik daarom de Culturele Waardescan die je helpt om je culturele missie te koppelen aan je financieringsbronnen. Het hoeft niet te verbazen dat de klant in deze scan centraal staat. Want eens je weet voor wie je wil werken, wordt het makkelijker om je waarde uit te leggen. En dan pas kan je geld ophalen.

Pas als je je publiek goed kent, kan je groeien. In “Vertellers, Geen Verkopers” reik ik daarvoor verschillende strategieën aan. Het publiek is de motor van je culturele organisatie. Als cultuurhuizen evenveel liefde aan de dag zouden leggen voor hun publiek als voor hun aanbod, dan zou de zaal elke dag vol zitten.

Zappa had gelijk. De belangrijkste vraag is niet Waarom of Hoe.

Ik ben er 95% zeker van dat ik ooit een televisie-interview zag met Frank Zappa.

The most important question is not Why, How or What, but What The Fuck“, orakelt hij erin. Ik zie het interview voor me. Ik vind er niets van terug via Google.

(Bestaat dat interview echt? Ook ChatGPT lijkt het niet te kennen.)

What The Fuck is géén goede vraag voor een organisatie. Verbijstering is geen productieve strategie. Maar Zappa had wel gelijk.

Mensen praten vaak over de Why, How en What (zeker na de bestseller van Simon Sinek),  maar vergeten daarbij een interessantere vraag.

Wat is het eerstvolgende dat ik moet doen? What’s Next? 

Het fijne aan “Wat nu?” is immers dat het een oriënterende vraag is. Het vereist dat je je omgeving en je organisatie bekijkt en vanuit die kennis beslist om gerichte actie te ondernemen.

  • laaghangend fruit: wat zijn de quick wins die ons het snelst vooruit zullen helpen met een minimum aan werk?
  • een begin maken: wat is iets waar we gisteren al mee bezig hadden moeten zijn?
  • losse eindjes knopen: hoe sluiten we projecten uit het verleden af zodat er energie komt voor nieuwe dingen?

Teamleden durven al eens op een andere golflengte zitten. De ene kijkt naar de missie, maar krijgt die niet concreet. De ander is een doener maar hangt vast aan een even eindeloze als banale to do-lijst.

De “Wat nu?” zit daar precies tussen.

Actie is de remedie tegen een verlamde organisatie. En “Wat Nu?” is de juist actie. Iedereen heeft een evenwicht nodig tussen actie en oriënteren. Organisaties die dat evenwicht lichtjes in het voordeel van de actie weten te hellen, hebben echter altijd het meeste impact.